The Divine Life Society
Afdeling Aalst |
VII. PERSOONLIJK ONDERRICHT VAN DE GOEROE
Ik trok me terug in de grot Lhobrak-Tak-nya met een overvloedige voorraad. Daar had mijn Goeroe voor gezorgd. Elf maanden verbleef ik daar, volkomen afgezonderd. Ik mediteerde rechtop gezeten met een brandende lamp op mijn hoofd zonder ook maar te bewegen vooraleer de lamp was uitgedoofd, dag en nacht. Gaarne had ik nog langer in die omstandigheden geleefd, maar mijn Goeroe en zijn vrouw kwamen mij halen voor een religieuze viering. Ik brak de muur die de grot omsloot met tegenzin af. Damema kwam een handje toesteken, omdat het zo traag vorderde. Voor mij betekende de onderbreking immers weer uitstel van de algehele bevrijding.
Ik kwam eindelijk naar buiten en Marpa vroeg me onmiddellijk naar mijn bevindingen. Ik knielde ootmoedig neer en zong spontaan een loflied op mijn Goeroe als voorspel op het verhaal van het resultaat van mijn meditatie.
I
Gij zocht
u te onttrekken aan hun onzuivere blikken.
En Gij vertoont u in duizend vormen.
Maar aan uw gelouterde discipelen
Verschijnt gij, Heer, als het Volmaakte Zijn
En wij zijn u gehoorzaamheid verschuldigd.
II
Uw stem,
net als die van Brahmaa begiftigd met de zes vocale volmaaktheden
Gebruikt gij om aan ieder in zijn eigen taal de Heilige Waarheid te
verkondigen.
In al haar verscheidenheid.
Gehoorzaam aan uw woord,
Waarneembaar en toch ongescheiden van het onwaarneembare.
III
In de
eeuwige straling van Dharma-Kaaya (lichaam van Waarheid)
Heeft geen voorwerp begrip noch schaduw
En toch is Hij in alles wat bestaat.
Gehoorzaam aan het Onveranderlijke, Eeuwige Bewustzijn.
IV
In het
heilige paleis van de zuivere, spirituele Werkelijkheid
Vertoeft Gij,
Denkbeeldig iemand, onveranderlijk en zonder egoïsme,
Heilige Moeder van vorige, huidige en toekomstige Boeddhas,
Verheven Damema, ik werp mij aan uw voeten.
V
O Goeroe,
aan uw geestelijke zonen,
De discipelen die naar uw woord luisteren
En aan hun volgelingen
Zal ik nederig en oprecht gehoorzamen.
VI
Al wat
bestaat
En kan worden geofferd voor de goddelijke riten
Offer ik met mijn stoffelijk lichaam
Opdat ik bevrijd en gezuiverd mag worden van mijn zonden.
VII
Ik
verheug mij over de verdiensten van anderen
Die het Rad van de Waarheid in beweging brengen
En ik bid opdat de wervelende Oceaan van het Zijn
Zou leegstromen.
Blijf nog in deze wereld, edele Goeroe,
De verdienste van deze hymne
Draag ik op aan het eeuwige Goede.
Daarna ging ik verder met mijn verhaal: "Gij, uw vrouw en afstammelingen, zijt onscheidbaar van Dorje-Chang (de Onveranderlijke) zelf. Door de onpartijdigheid van uw verdienstelijke handelswijze, door de kracht van de Genadegolven uitgestuurd door uw onbegrensde edelmoedigheid, door uw goedheid die elk begrip te boven gaat, heb ik, uw dienaar, een beetje kennis kunnen opdoen. Schenk mij een weinig aandacht.
Ik heb begrepen dat mijn lichaam het resultaat is van Onwetendheid (Avidyaa), zoals het wordt uitgedrukt in de twaalf Nidaanas (de oorzaken van het in beweging komen van de kringloop van geboorte en dood) en bestaat uit vlees en bloed, bijeen en levend gehouden door het bewustzijn. Voor de gelukkigen is het lichaam het schip dat hen naar de vrijheid voert, voor de ongelukkige zoekers de weg terug naar de lagere stadia van het leven. De tijd die ons hier is toegemeten, is uiterst kostbaar, omdat wij in die periode zelf beslissen welke richting wij zullen nemen. Dat, heb ik begrepen, is het enige doel van ons leven. Ik smeek u eens te meer om uw steun en wijze raad, want ik besef maar al te goed dat de Goeroe de bron is in de woestijn en de verpersoonlijking van het geluk dat ik zou willen verwerven.
Daarom is het een eerste vereiste te gehoorzamen, onvoorwaardelijk, aan de orders en de bevelen van de Goeroe en nooit het vertrouwen in hem te verliezen. Eerst dan kan men verlangen naar de totale Vrijmaking. Een middel daartoe is de Edele Weg met Acht Vertakkingen (de weg van Bodhi: 1. zuiver geloof, 2. zuivere doelstellingen, 3. zuiver spreken, 4. zuivere daden, 5. zuivere bestaansmiddelen, 6. zuivere inspanningen, 7. zuivere aandacht en geheugen, 8. zuivere meditatie). Naderhand kan men het hogere Voertuig volgen. Wie slechts het persoonlijk geluk beoogt neemt het kleine Voertuig (Hienayanaa). Maar wie zich om de anderen bekommert, reist met het grote Voertuig (Mahaayana). Vooraleer te beslissen moet ieder met zichzelf in het reine zijn gekomen en duidelijk voor ogen hebben wat hij zelf wil, zoals het wordt uitgelegd in het Onveranderlijk en Uitstekende Pad (Vajra-Yaana).
Om tot volledige klaarheid te komen betreffende het uiteindelijke doel wordt van de Goeroe verlangd dat hij elke tak van de vier inwijdingsriten grondig kent. Want hij alleen kan de shishya (leerling) leiden naar een juist inzicht. Mediteren daarover slorpt echter alle energie op en ook moet het begripsvermogen volledig in die richting worden afgestemd. Dan pas komt men tot de vaststelling dat het ego niet bestaat en slechts een waanidee is. Dan pas komt de geest tot rust. De stilte die intreedt is zo volledig dat dagen, maanden en jaren voorbijgaan zonder dat de persoon zelf dat merkt. Een ander moet het voor hem noteren. Dat is het stadium van de stille rust. Als men in die toestand het intellect kan doen werken, bereikt men een toestand van verlichte extase. Deze toestand van bovenbewustzijn bestaat, maar de aardse wezens kunnen hem niet bereiken. Ik meen dat hij wordt beoefend door diegenen die op hun weg naar Boeddha het eerste stadium van het bovenmenselijke hebben bereikt. Visioenen en goden waarover wordt gemediteerd zijn slechts steunpunten om te volharden in de meditatie. Zij hebben op zichzelf geen waarde.
Het noemen van voedsel alleen kan een uitgehongerde niet veel helpen. Hij moet er kunnen van eten. Iemand die op zoek is naar grote Stilte moet er over mediteren en niet alleen maar de definitie ervan aanhoren. De bezinning over de Stilte, het Evenwichtige en Onbeschrijflijke en het Onbekende vormen vier verschillende inwijdingsriten, die leiden naar het mystieke Vajra-Yaana (onveranderlijk pad). Alles moet daaraan worden geofferd. Voorbereid op alles, zelfs om het eigen leven te geven, overwint men elke moeilijkheid.
Ik weet niet hoe ik u, mijn Goeroe en u ook, geëerde Moeder, moet danken. Uw edelmoedigheid kan door geen enkele offerande hoe rijk ook worden vergoed. Ik offer u mijn leven dat ik zal wijden aan devotie en meditatie en ik hoop dat uw onderrichtingen mij naar de wereld van Og-min (Nirvaana) zullen leiden."
Aan mijn
Goeroe, de grote Dorje-Chang
En Damema, moeder van alle Boeddhas
En ook aan alle koninklijke prinsen, de Avataaras,
Offer ik de essentie van het gekregen onderricht.
Als ik twijfel of me vergis
Smeek ik hen mij te vergeven
En mij verder te helpen op het Rechte Pad
Heer, om u heen is een krans van Genade
Stralend van schitterend Licht,
Die de lotus van mijn hart heeft geopend
En besprenkeld met het zoete parfum van de Kennis.
Daarom wil ik me voor altijd aan u verbinden
En u verheerlijken in ononderbroken meditatie.
Zegen mijn inspanningen,
Opdat zij elk wezen mogen ten goede komen
En vergeef mij mijn holle woordenkramerij.
Mijn Goeroe was hoogst verbaasd. "Mijn zoon," riep hij uit, "gij overtreft mijn stoutste verwachtingen." En ook Damema toonde zich uiterst in haar schik. Samen bespraken we nog enkele religieuze onderwerpen.
Terwijl ik mijn meditatie voortzette, bracht mijn Goeroe een bezoek aan alle dorpen in het noorden van Oeroe en onder het uitvoeren van een religieuze ceremonie in het huis van Marpa Golay, had hij een visioen. Daakinies verschenen hem en maakten hem enigermate wegwijs in de raadselachtige toespelingen van zijn Goeroe Naropa, die hij vroeger niet had begrepen. Onmiddellijk onderbrak hij zijn rondgang en reisde naar India, naar Naropa.
Enkele nachten na dit gebeuren droomde ik van een donkerblauw gekleurde vrouw, gekleed in zijde, wimpers en wenkbrauwen met goud geverfd en die mij vertelde dat ik dank zij mijn verbeten volharding in de meditatie de Waarheden van het Groot Symbool (Sanskrit: Mahaamoedraa) had verkregen. "Daardoor kunt gij het Nirvaana bereiken. Bovendien hebt gij ook de Zes Doctrines verkregen. Wat u echter nog ontbreekt is het zeer kostbare Drong-joeg waardoor gij ogenblikkelijk de staat van Boeddha kunt bereiken. Daar moet gij nog zien achter te komen."
Met wie had ik eigenlijk te doen? Met een Daakinie of een bekoring van Maara (de duivel)? Daar zou mijn Goeroe mij opheldering over moeten geven. Bij zijn terugkeer, verbrak ik de muur waarachter ik was opgesloten en zocht hem op. Hij was hoogst verbaasd over mijn handeling en wees mij op de risico's van een ondoordachte onderbreking van de meditatie. Maar nadat hij mij had aangehoord, gaf hij me gelijk. Ook Pandit Naropa had hem gesproken over Drong-joeg, maar mijn Goeroe kon zich niet herinneren dat hij het had meegekregen.
Wij zochten de hele nacht in allerlei boeken en manuscripten. Wel ontdekten wij verschillende Phowa-verhandelingen (overgang van het bewuste principe van het ene lichaam in een ander). Geen spoor echter van Drong-joeg. Onmiddellijk begon Marpa alles klaar te maken voor een reis naar India. Ondanks smeekbeden van vrienden en leerlingen, terecht bekommerd gezien de hoge leeftijd van Marpa, vertrok hij naar Naropa. Hij kwam daar net aan vóór de verdwijning van Naropa (Naropa zou niet gestorven zijn, maar met zijn lichaam het Nirvaana binnengestapt).
Vurig biddend om Naropa toch naar spoedig te mogen weerzien, werd Marpa toch nog verrast toen hij in de dichte jungle op Naropa stuitte. Terwijl ze samen naar het klooster van Phoelahari gingen, vroeg Marpa om Drong-joeg. "Hoe komt ge daarbij?" vroeg Naropa. Marpa vertelde hem dat dit idee niet van hem kwam, maar van zijn discipel Thöpaga. "Dat is goed nieuws", juichte Naropa, "het duistere Tibet heeft toch nog verlichte geesten die schitteren als de zon op de bergtoppen." En hij begon te zingen:
In het
sombere noorden
Woont Thöpaga.
Een zon die de bergtoppen in gloed zet.
Ere zij dat Grote Wezen.
Daarop sloot hij de ogen en boog driemaal in de richting van Tibet. En de bergtoppen en bomen van India deden het hem na. De heuveltoppen en bomen van Phoelahari zijn zelfs in gebogen houding blijven staan. Ook voorspelde hij de dood van Darma-Doday, de zoon van Marpa, bij de terugkeer van deze laatste.
Een jaar na de dood van zijn zoon, op een bijeenkomst van zijn discipelen werd Marpa door hen aangezocht aan ieder van hen een deel van zijn kennis toe te vertrouwen opdat de hiërarchie van de Kargyutpa niet zou verloren gaan. Marpa had er wel oren naar en verzocht de discipelen heen te gaan, een droom te cultiveren en hem die te komen vertellen. Hier gaat het verhaal van mijn droom:
Gehoorzamend
aan het bevel van Dorje-Chang
Vertel ik van naaldje tot draadje
De droom die ik laatst had.
Ik vraag u allen een beetje aandacht.
In de grote vlakte van het noorden
Zag ik een reusachtige berg,
Waarvan de top naar de hemel reikte.
De zon en de maan draaiden er omheen
En verlichtten de sfeer erboven.
De voet van de berg bedekte de aarde.
Langs zijn zijden stroomden vier rivieren,
Die de dorst lesten van alle wezens
En uitmondden in een diepe oceaan.
De oevers waren met bloemen overgroeid.
Dat zag ik allemaal in mijn droom,
Die ik nu vertel aan mijn Goeroe, de eeuwige Boeddha.
Ten oosten van die geweldige berg
Zag ik een lage zuil.
Er bovenop een leeuw
Met weelderige manen,
De uitgestoken klauwen groeven in de flank van de berg.
Dat vertel ik aan mijn Goeroe, de eeuwige Boeddha.
Langs de zuidzijde een hoge zuil
Met een brullende tijgerin
Met een prachtig gestreepte pels.
De middelste strepen waren driedubbel en bijzonder goed zichtbaar.
De vier poten lieten diepe sporen na in de jungle.
Net als de leeuw keek zij naar de hemel
En zwierf zij rond in het oerwoud.
Dat vertel ik aan mijn Goeroe, de eeuwige Boeddha.
Ook in het westen een hoge zuil,
Bovenop een arend klaar om weg te vliegen,
De vleugels gespreid,
De klauwen grijpend in het ijle.
Zijn ogen op de hemel gericht.
Hij steeg op en verdween in het azuur.
Dat vertel ik aan mijn Goeroe, de eeuwige Boeddha.
In het noorden nog een zuil,
Daarboven een trotse gier,
De vleugels wijdopen gespreid.
In zijn nest bovenop de rotsen
Beschermde hij een jong dat nog niet aan al zijn pluimen toe was.
En de hemel was vol vogels
Waarop de gier zijn ogen star gericht hield.
Hij vloog weg naar de hoogste hoogte.
Dat alles vertel ik aan mijn Goeroe, de eeuwige Boeddha.
Het leken mij gunstige tekenen.
Ik voorzag geluk en voorspoed
En kwam in extase van vreugde.
De verklaring vraag ik aan mijn Goeroe.
Vurig biddend om Naropa toch naar spoedig te mogen weerzien, werd Marpa toch nog verrast toen hij in de dichte jungle op Naropa stuitte. Terwijl ze samen naar het klooster van Phoelahari gingen, vroeg Marpa om Drong-joeg. "Hoe komt ge daarbij?" vroeg Naropa. Marpa vertelde hem dat dit idee niet van hem kwam, maar van zijn discipel Thöpaga. "Dat is goed nieuws", juichte Naropa, "het duistere Tibet heeft toch nog verlichte geesten die schitteren als de zon op de bergtoppen." En hij begon te zingen:
In het
sombere noorden
Woont Thöpaga.
Een zon die de bergtoppen in gloed
zet.
Ere zij dat Grote Wezen.
Daarop sloot hij de ogen en boog driemaal in de richting van Tibet. En de bergtoppen en bomen van India deden het hem na. De heuveltoppen en bomen van Phoelahari zijn zelfs in gebogen houding blijven staan. Ook voorspelde hij de dood van Darma-Doday, de zoon van Marpa, bij de terugkeer van deze laatste.
Een jaar na de dood van zijn zoon, op een bijeenkomst van zijn discipelen werd Marpa door hen aangezocht aan ieder van hen een deel van zijn kennis toe te vertrouwen opdat de hiërarchie van de Kargyutpa niet zou verloren gaan. Marpa had er wel oren naar en verzocht de discipelen heen te gaan, een droom te cultiveren en hem die te komen vertellen. Hier gaat het verhaal van mijn droom:
Gehoorzamend
aan het bevel van Dorje-Chang
Vertel ik van naaldje tot draadje
De droom die ik laatst had.
Ik vraag u allen een beetje aandacht.
In de grote vlakte van het noorden
Zag ik een reusachtige berg,
Waarvan de top naar de hemel reikte.
De zon en de maan draaiden er
omheen
En verlichtten de sfeer erboven.
De voet van de berg bedekte de aarde.
Langs zijn zijden stroomden vier rivieren,
Die de dorst lesten van alle wezens
En uitmondden in een diepe oceaan.
De oevers waren met bloemen overgroeid.
Dat zag ik allemaal in mijn droom,
Die ik nu vertel aan mijn Goeroe, de eeuwige Boeddha.
Ten oosten van die geweldige berg
Zag ik een lage zuil.
Er bovenop een leeuw
Met weelderige manen,
De uitgestoken klauwen groeven in de flank van de berg.
Dat vertel ik aan mijn Goeroe, de eeuwige
Boeddha.
Langs de zuidzijde een hoge
zuil
Met een brullende tijgerin
Met een prachtig gestreepte
pels.
De middelste strepen waren driedubbel en bijzonder goed
zichtbaar.
De vier poten lieten diepe sporen na in de jungle.
Net als de leeuw keek zij naar de
hemel
En zwierf zij rond in het oerwoud.
Dat vertel ik aan mijn Goeroe, de eeuwige
Boeddha.
Ook in het westen een hoge
zuil,
Bovenop een arend klaar om weg te vliegen,
De vleugels gespreid,
De klauwen grijpend in het ijle.
Zijn ogen op de hemel gericht.
Hij steeg op en verdween in het azuur.
Dat vertel ik aan mijn Goeroe, de eeuwige
Boeddha.
In het noorden nog een zuil,
Daarboven een trotse gier,
De vleugels wijdopen gespreid.
In zijn nest bovenop de rotsen
Beschermde hij een jong dat nog niet aan al zijn pluimen toe
was.
En de hemel was vol vogels
Waarop de gier zijn ogen star gericht hield.
Hij vloog weg naar de hoogste
hoogte.
Dat alles vertel ik aan mijn Goeroe, de eeuwige Boeddha.
Het leken mij gunstige tekenen.
Ik voorzag geluk en voorspoed
En kwam in extase van vreugde.
De verklaring vraag ik aan mijn Goeroe.
Marpa was in de wolken. Hij riep Damema toe een feestmaal te bereiden en inviteerde al zijn discipelen. "Mila-Dorje-Gyaltsen heeft een visioen gehad", vertelde hij en spontaan zong hij de verklaring in de vorm van een hymne.
Heer, toevlucht van alles wat is, eeuwige Boeddha, heilige Naropa, ik werp me aan uw voeten. En gij, mijn shishyas, luister aandachtig naar de betekenis van die mysterieuze en profetische droom.
De grote
vlakten van het noorden
Symboliseren het boeddhistische
geloof
Dat in Tibet overheerst.
De grote berg is de Kargyutpa-sekte
Door mij, Marpa, opgericht.
De top, ons doel, reikt naar de hemel.
De zon en de maan
Of de verlichting en de liefde
Verlichten de hemel der onwetendheid
Met stralen van genade.
De voet van de berg overdekt de
aarde,
Het gevolg van onze werking.
De vier rivieren zijn de vier inwijdingsriten
Waaraan alle schepselen hun dorst kunnen lessen,
Zodat ze allemaal zullen groeien en worden gered.
Het water stroomt naar de grote
oceaan
Van het Eeuwige Licht.
Op de oevers bloeien bloemen
Van verkregen en ontdekte
waarheden.
Mijn shishyas, de waarheid spreekt
Door deze droom.
De hoge zuil in het
oosten
Is Tsoertön-Wang-gay van Döl,
Met leeuwenmoed bezield
En prachtige manen van verworven Waarheden,
Klauwend in de bergflank
Met zijn vier poten of vier oneindigheden,
De ogen naar de hemel
En in het rijk van de Vrijheid.
Mijn shishyas, de waarheid over het oosten spreekt
Door deze droom.
De hoge zuil in het zuiden
Is Ngogdoen-Choedor van Zhoeng,
Met het temperament van een tijger.
De prachtige strepen
Wijzen erop dat hij de mystieke waarheden heeft doorgrond
En de driedubbele dat hij in zichzelf de drie-eenheid heeft verwerkelijkt.
De diepe sporen die hij nalaat
Vertellen dat hij de vier plichten heeft
volbracht
(liefde, medelijden, vreugde en liefdadigheid).
De ogen naar de hemel, want hij is uitgestegen boven dit
leven
En is in het rijk van de Vrijheid.
Mijn shishyas, de waarheid van het zuiden spreekt
Door deze droom.
De hoge zuil in het westen
Is Metön-Tsönpo van Tsang-rong.
Een volbloed arend met gespreide vleugels
Zwevend doorheen de mystiek,
Met grijpklauwen die hun doel niet missen
Ook niet bij de meditatie.
De ogen ten hemel, verheven boven dit
leven,
Zwevend in het rijk van de Vrijheid.
Mijn shishyas, de waarheid van het westen spreekt
Door deze droom.
De hoge zuilen in het noorden
Is Mila-Repa van Goengthang.
De gier zweeft met gespreide
Vleugels in de mystiek binnen.
Zijn leven zal zo hard zijn als de rots
Waarop zijn nest is gebouwd.
Hij zal een waardige opvolger krijgen
En de sekte van Kargyutpa zal even
Talrijk worden als de vogels in de
lucht.
Traag wiekend stijgt hij
Naar het rijk van de vrijheid.
Mijn shishyas, de waarheid van het noorden spreekt
Door deze
droom.
Mijn taak is hier ten einde,
Ik schenk u mijn volle vertrouwen
Want nu weet ik dat de
Kargyutpa-sekte zal groeien en bloeien.
Toch bleef het voor Marpa nog moeilijk uit te maken hoe hij zijn verzameling geschriften onder ons vier zou verdelen. Onopgemerkt sloeg hij ons gade in de vroege ochtenduren. Hij merkte op dat Ngogdoen-Choedor er dan vooral op uit was om zich de ritus van Gaypa-Dorje eigen te maken. Tsoertön-Wang-gay van Döl mediteerde over Pho-wa (mutatie van het bewuste principe), Metön-Tsonpo van Tsang-Rong mediteerde over het Öd-Sal (het Heldere Licht, het Absolute) en ikzelf oefende het Tum-mo in (kennis van de vitale warmte).
Daardoor kwam Ngogpa (Ngogdoen) aan de teksten over Gyüd (Tantras) met vier verschillende methodes en zes doelstellingen, zo duidelijk vastgesteld dat het net een parelsnoer lijkt. Ook kreeg hij de offerlepels en de robijnenkrans van Naropa. Bovendien gaf Marpa hem nog de commentaar in het Hindi erbij.
Tsurtön-Wang-gay van Döl kreeg de tekst over het Pho-wa en de relikwieën van Naropa.
Metön-Tsanpö van Tsang-rong kreeg een tekst over Öd-Sal (het Heldere Licht), een prachtige tekst, zo klaar als een licht in het donker, en ook verschillende voorwerpen die hadden toebehoord aan Naropa.
Ikzelf kreeg een tekst over Tum-mo, de muts en een kleed van Naropa en de opdracht te mediteren in de eenzaamheid van bergtoppen, grotten en woestijnen.
Daarop zond Marpa zijn drie discipelen weg om het licht overal te brengen. Mij verzocht hij nog een paar jaar bij hem te blijven. Daar had ik wel oren naar en op zijn aanwijzing sloot ik me op in de grot van Zang-phoeg (spelonk van koper) reeds vroeger door Naropa aangeduid. De Goeroe en zijn vrouw zorgden voor mijn onderhoud. Zo groeide de spirituele Kennis in mijn hart.